Het systeem van raden en commissies waaruit studenten en medewerkers meespreken over het beleid van hun onderwijsinstelling noemen wij ‘De Medezeggenschap’. De regels waar ‘De Medezeggenschap’ mee te maken krijgt komen uit de Wet op Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW). Een enorm belangrijk naslagwerk voor medezeggenschappers dus, maar ook een lange en complexe set regels. In deze handreiking behandelen we de medezeggenschapslagen, de verschillende mogelijke medezeggenschapsstelsels, de rol van de Studentassessor, en nemen we een aantal uitzonderingsregels onder de loep.
Het Loket Medezeggenschap altijd bereikbaar voor vragen over rechten, plichten, vormen van medezeggenschap of andere casussen!
De medezeggenschapslagen
De medezeggenschap is niet één raad of commissie die met álle zaken op de instelling meepraten, dat zou ook wel heel moeilijk worden! Nee, de medezeggenschap is opgedeeld in drie lagen: centraal, decentraal en opleidingsniveau. Er zijn een paar instellingen waar dit net anders werkt, de uitzonderingsregels behandelen we later.
Het centrale niveau is ook wel het instellings-, hogeschool-, of universiteitsniveau. Hier zitten de medezeggenschappers die met het College van Bestuur praten over centrale zaken als de centrale begroting, het instellingsplan en het systeem van kwaliteitszorg. Raden op dit niveau noemen we vaak Centrale raden, Universitaire raden of Hogeschoolraden.
Het decentrale niveau is ook wel het faculteits- of academie-niveau. Hier zitten de medezeggenschappers die met hun facultaire bestuurder, de decaan of het faculteitsbestuur, in gesprek gaan over decentrale zaken als de decentrale begroting en delen van het Onderwijs en Examineringsreglement (OER). Raden op dit niveau noemen we vaak Decentrale raden, Facultaire raden of Academieraden.
Op het opleidingsniveau zitten de medezeggenschappers die met hun opleidingsbestuurder, de opleidingsdirecteur of het opleidingsbestuur, in gesprek gaan over opleidingszaken zoals delen van het Onderwijs en Examineringsreglement (OER) en de manier waarop die uitgevoerd wordt. Raden op dit niveau noemen we opleidingscommissies.
(On)gedeelde medezeggenschapsstelsels
Allereerst: de verschillende medezeggenschapsstelsels. Dit komt eigenlijk neer op één keuze: de gedeelde of de ongedeelde raad (WHW art. 9.30; óf WHW art. 10.16a). Bij een ongedeeld systeem is er op centraal niveau één universitaire raad of hogeschoolraad, en op decentraal niveau één faculteitsraad (ook wel academieraad) per faculteit/academie, waar zowel studenten als medewerkers zitting in nemen. Bij een gedeeld systeem zijn er op centraal en decentraal niveau 2 raden: één voor studenten, en één voor medewerkers. De Opleidingscommissie is altijd ongedeeld. Zie hieronder een figuur ter illustratie.
De gezamenlijke vergadering
Wat opvalt is dat er ook een gezamenlijke vergadering (en facultaire gezamenlijke vergadering) afgebeeld wordt. Dit zijn organen waar de studenten en medewerkers samenkomen om in gesprek te gaan met de bestuurder. Sommige dossiers heeft de gezamenlijke vergadering wél rechten op, maar de studenten en medewerkers apart niet, op de meeste instellingen is de begroting zo’n dossier. Vaak heeft de gezamenlijke vergadering ook commissies.
Het verschil tussen de medezeggenschapsstelsels
Het figuur lijkt de suggestie te wekken dat het verschil tussen de medezeggenschapsstelsels voornamelijk een cosmetische keuze is, dit is alleen niet waar! Bij een keuze voor een gedeeld stelsel is de Wet op de ondernemingsraden (WOR) óók van toepassing op de universiteit of hogeschool. In de praktijk betekent dit dat de Ondernemingsraad (OR) onder de WOR valt, en eventuele bijkomende rechten en plichten ook van toepassing zijn (WHW art. 9.30 lid 1a; óf WHW art. 10.16a lid 1a).
Studentmedezeggenschap blijft wel gewoon onder de WHW vallen, het College van Bestuur stelt bij keuze voor een gedeeld systeem namelijk een medezeggenschapsregeling op die studenten minstens met de rechten verschaft die zij onder een ongedeeld systeem zouden hebben (WHW art. 9.30 lid 3; óf WHW art. 10.16a lid 3).
Verder betekent het gedeelde systeem dat studenten en medewerkers niet meer over alle zaken (samen) beslissen. Er is vaak minder contact tussen studenten en medewerkers, en wordt er vaak minder gedeeld. Wel betekent een gedeeld systeem dat er meer wetgeving is om als medezeggenschap op te berusten, en zijn er meer mogelijkheden om met de bestuurder in gesprek te gaan. Ook wordt er voorkomen dat studenten en medewerkers het ‘maar moeten uitvechten’, als ze het oneens zijn over een bepaald onderwerp. Dit komt in een ongedeeld systeem, waar de studenten- en medewerkersgeleding wettelijk alléén samen een stem hebben, wel eens voor.
Er zijn dus veel argumenten voor en tegen beide stelsels. Het is belangrijk om je hier bewust van te zijn, want de keuze voor een stelsel staat niet vast. Deze keuze kan telkens opnieuw genomen worden, maar niet binnen vijf jaar sinds de laatste wijziging inging (WHW art. 9.30 lid 2; óf WHW art. 10.16a lid 2). Voor een besluit tot wijziging is bij een ongedeelde raad de instemming van de Centrale raad (WHW art. 9.33 lid 1f; óf WHW art. 10.20 lid 1g) óf de instemming van zowel de Centrale Studentenraad (WHW art. 9.33 lid 1f; óf WHW art. 10.20 lid 1g), én de Ondernemingsraad (WHW art. 9.30 lid 5; óf WHW art. 10.16 lid 5) nodig. In de praktijk zien we zeer weinig stelselwisselingen.
De Studentassessor en uitzonderingsregels
In dit stukje behandelen we de rol van de Studentassessor, en een aantal uitzonderingsregels die mogelijk invloed kunnen hebben op de medezeggenschapsstructuur bij jou op de instelling.
De Studentassessor
Aan het hoofd van een faculteit staat in principe één bestuurder: de decaan. Van die structuur kan worden afgeweken (en veel instellingen doen dat ook!) door een ‘meerhoofdig’ bestuur aan te stellen. Deze personen nemen samen de beslissingen, en tellen ook allemaal als ‘bestuurder’ (denk aan een decaan, vice-decaan, portfoliohouder onderwijs e.d.). In het geval van een meerhoofdig faculteitsbestuur wordt er een Studentassessor aangesteld. Dit is een student die deelneemt aan de vergaderingen van het faculteitsbestuur, en daar een ‘adviserende stem heeft’ (WHW art. 9.12 lid 2; WHW art. 10.3b lid 4). Deze student heeft ook inzage in alle relevante stukken van deze vergaderingen. Op veel instellingen werken de Studentassessor en vormen van medezeggenschap (zoals bijvoorbeeld de Facultaire raad/facultaire studentenraad) nauw samen, al mag de Studentassessor natuurlijk niet alle informatie zomaar delen. Let op: de Studentassessor is géén medezeggenschap, zij zijn technisch gezien bestuurder.
Dezelfde soort regels gelden op opleidingsniveau: bij een meerhoofdig opleidingsbestuur wordt er ook een Studentassessor aangesteld (WHW art. 9.17 lid 2; WHW art. 10.3b lid 4). Dit komt in de praktijk een stuk minder voor omdat opleidingen minder vaak een meerhoofdig bestuur hebben.
Universiteiten met maar één faculteit
Op Universiteiten met maar één faculteit gelden een aantal uitzonderingsregels. Op dergelijke instellingen is de Decaan de Rector Magnificus, en vervult het College van Bestuur ook de taken van het faculteitsbestuur (WHW art. 9.12 lid 3). In dit geval staat er een meerhoofdig bestuur aan het hoofd van de faculteit en is er dus sprake van een Studentassessor.
Hogescholen met één of géén faculteit(en)
Voor Hogescholen is dit niet op dezelfde manier geregeld. Waar op Universiteiten onderwijs per definitie in faculteiten plaatsvindt (WHW art. 9.12 lid 1) is dat op Hogescholen niet het geval. Dat betekent dat het mogelijk is voor een hogeschool om géén faculteiten te bevatten. In dat geval zijn er alleen centrale medezeggenschap en opleidingscommissies en is er geen facultaire medezeggenschap. Het College van Bestuur neemt alle besluiten die niet bij de opleidingsbesturen komen te liggen.
Als de Hogeschool maar één faculteit heeft is er wél een College van Bestuur (en centrale medezeggenschap) én Decaan of Faculteitsbestuur (en facultaire medezeggenschap).
Faculteiten met maar één opleiding
Faculteiten met maar één opleiding zijn ook mogelijk. Er is ook hier iets aparts mogelijk: er kan voor gekozen dat de facultaire medezeggenschap de functie van de Opleidingscommissie op zich neemt. (WHW art. 9.18 lid 6; WHW art. 10.3c lid 6) In dit geval neemt de facultaire medezeggenschap ook de rechten en plichten die de Opleidingscommissie toebehoren over.
Hogescholen met maar één opleiding
Het kan zijn dat een hogeschool maar één opleiding bevat (denk bijvoorbeeld aan categorale pabo’s). In dat geval nemen we twee bovengenoemde regels samen. De centrale medezeggenschap fungeert in dat geval óók als decentrale medezeggenschap én opleidingscommissie.